maandag 23 januari 2017

De Goudse Schreuf

In het Loetbos reed een heel mager vrouwtje van middelbare leeftijd op de slootjes. Ze had veel weg van een wandelende tak of een zoethoutstokje en verplaatste zich behoedzaam op oude houten schaatsen. Ze geleek op een oudere mevrouw uit mijn jeugdjaren die een soort winkel van Sinkel dreef in Gouda. Moeder kocht er wel een dweil, of een tube Zebraline een in vergetelheid geraakt product waarmede men in de jaren zestig de kachel poetste en ook wel kachelpoets genoemd werd.

“De schreuf is flauwgevallen achter haar toonbank,” hoorde ik moeder over de heg vertellen aan de buurvrouw die haar enorme borsten op de heg die scheiding maakte tussen de twee erven had geplaatst. Het had wat weg van watermeloenen in de uitverkoop. “Eigen schuld,” riep moeder,”dat wijf vreet niet van gierigheid en dan val je flauw.”

Ik had nog nooit een scheuf gezien en wilde wel eens weten hoe dat zoiets er uitziet. Moeder drukte mij een gulden in de hand en riep dat het mooi uitkwam dan kon ik naar haar winkeltje lopen en een nieuw asvarken kopen.

Ik hinkelde naar de Jan phillpsweg en opende het deurtje van het winkeltje van de schreuf. Het rook er naar hout, schoonmaakmiddelen en iets van ontbinding alsof er achter het betingel een dode muis net het laatste oliesel had gekregen en de levensadem had weggeblazen. De schreuf bekeek mijn gulden en ontdekte een krasje op het muntstuk. Het was het magerste vrouwmens dat ik ooit zag. Op een bezemsteel geleek ze.

“Deze is vals,” sprak de schreuf,”die neem ik niet aan.” Moeder en de buurvrouw die nog altijd buiten stonden te kleppen, gierden het uit van de lach toen ik verslag deed, waarbij de voorgevel van de buurvrouw vrolijke huppelbewegingen maakte. “Had ik er maar een emmer vol van,” riep ma vol plezier over de heg. Ach, die schreuf is gek, brulde de buurvrouw en slofte op haar varkenspootjes naar binnen met in haar handen een kan peterolie om het stelletje bij te vullen…