vrijdag 31 mei 2013

Wie durft er nog afhankelijk te zijn?

Afhankelijkheid is in onze dagen tot een veelal smerig woord geworden.
Het is onjuist
om afhankelijk te zijn, zo is de gedachte. Wij moeten onafhankelijke mensen worden. Vrouwen en mannen los van elkaar een inkomen verwerven en onszelf ontplooien. Helemaal tevoorschijn komen en ons niet onder laten sneeuwen. Het: de kaas niet van het brood laten eten, in de overtreffende trap.
Het lijkt winst. Het lijkt juist. Het lijkt vooruitgang.

Toch zit er een lelijke keerzijde aan onze onafhankelijkheid. Er zit een element van verwijdering in. Een gevoel van: ik heb jou eigenlijk niet nodig.
Er zit iets onder dat ons op eilandjes plaatst vol zelfbeschikkingsrecht.
En dat zien we dan ook terug in de achteruitgang van het ter kerke gaan. Ik heb ook God niet nodig en dop mijn eigen boontjes wel.
We zien dat terug in de gedachte dat wij zelf wel uitmaken wanneer wij kinderen wensen te ontvangen als “wij” daar klaar voor menen te zijn.
We zien het terug in de miljoenen kinderen die weggesmeten worden alvorens ze het daglicht zagen in de abortus.
We zien het terug in de talloze scheidingen die over deze wereld gaan.
Ach de lijst is ontzettend lang.
De bijbel leert ons echter: U geheel anders! U bent gezamenlijk (al de gelovigen in de Heer samen) één lichaam en de hand kan niet tegen het oog zeggen:”ik heb u niet nodig.”
Maar ja, wij moeten carrière maken, tevoorschijn komen in al onze assertiviteit. Toch?
Er zijn zelfs christelijke assertiviteit trainingen.
Welja….Op de achtergrond hoor ik de stem van Jezus als Hij zegt:'dient elkander, wie onder u de minste durft te zijn, is de meeste..."
Zouden daar ook trainingen over bestaan?
Vast niet!

Het blijft toch je vader

Pa belt na een week om te vragen of ik nog steeds boos ben?  “Ik ben boos en teleurgesteld dat u mij en de andere kinderen tegenover
iedereen die een gewillig oor aanbiedt, zwart maakt. U vertelt leugens over ons en dat vind ik heel erg ja.”
“Blijf dan maar lekker weg jongen, ik wil je niet meer zien net als die lekkere zussen van je.” Met een dreun valt de hoorn op de haak en voor de zoveelste keer probeer ik te doen of het mij onverschillig laat.
Tranen die willen komen duw ik al zo lang weg want een man van 52 jaar huilt niet meer om zijn vader.
Maar diep in mijn ziel laat het kind van zich horen in een moeilijk weg te slikken snik. Het kind dat nog altijd tast naar zijn verloren vader en maar niet begrijpen kan waarom hij ondanks zo zijn stinkende best doet zijn hand vast te houden, toch elke keer weer wordt afgeschud.
Ik wil je niet meer zien. Hoe vaak sprak “pa” deze woorden niet al tegen mij?
Mensen zeggen:”het blijft toch je vader!” Waarom kan ik hem dan niet vinden en tast als een kind in het ondoorgrondelijke woud van de waaroms? Het is zo’n makkelijk in het gehoor liggende zin. Het blijft toch je vader. Maar al te vaak uit gesproken als vermaning uit de mond van mensen die zelf wel een echte pa hebben of hadden.
Ik krijg dan altijd de neiging om te zeggen:"ruilen, ik jouw pa en jij de mijne?"

donderdag 30 mei 2013

Stamcellen en dementie

In de media wordt hoog opgegeven over de winst die mensen met dementie kunnen boeken bij het injecteren met stamcellen.
Allemaal aardig maar wat ik mij afvraag is: waar komen deze stamcellen vandaan?
Een tijdje geleden werd al bekend dat veel stamcellen uit de foetussen van baby’s worden gehaald.
Met in het achterhoofd de abortussen geeft dit een heel smerige smaak in de mond en druist het mijns inziens in tegen wat ethisch verantwoord is.
Men moet in onze tijd steeds meer op de hoede zijn, want voor je het weet heb je te maken met zaken die worden verkocht als zijnde medisch verantwoord, maar in het licht van de bijbel een gruwel in Gods ogen.
Hoever moet de mens gaan op het gebied van de medische wetenschap? Ik ben zo bang dat we eigenlijk met al ons geklooi met zwangerschappen en het tegenover gestelde de abortus al veel te ver over de grens zijn van dat wat God wenst te zegenen.
Dementerende ouderen injecteren met de stamcellen gewonnen uit foetussen. Het klinkt als iets uit de dodencellen van Nazi Duitsland in die dagen. Maar nu wordt het u en mij verkocht als heel normaal. Sterker nog: als een stap in de goede richting….

dinsdag 28 mei 2013

Wat ik niet zie, geloof ik niet

Een gedachtegang die je nog al eens hoort. Een tamelijk kromme gedachtegang want er blijken nader beschouwd
veel zaken niet zichtbaar op deze aarde, die er toch wel degelijk zijn.
Al eens zuurstof gezien? Of koolzuur? Zuurkool wil nog wel lukken zelfs als je ogen een dagje ouder worden.
God heeft in Zijn grote wijsheid alles zo gemaakt dat al kijk je de verte van het heelal in, je grote hoeveelheden planeten, zonnen en manen en nog veel meer zaken, rond een centraal punt ziet dansen. Ook ons eigen zonnestelsel werkt zo. Kijken we onder een microscoop naar het allerkleinste, dan blijken er opnieuw op innieminniesschaal atomen te draaien rond een kern.
U kunt ze niet zien, ik kan ze niet zien, maar ze zijn er wel degelijk. In de insectenwereld heeft God in Zijn wijsheid er velen met facetogen geschapen. Die zie jij niet met het blote oog, maar ze zien jou wel.
Jij mag dan God niet zien, maar Hij ziet jou wel!
Aan de andere kant is de schepping zo complex dat enkel een blinde zegt: wat ik niet zie geloof ik niet.
En toch ken ik blinde mensen die zien. Ik ken helaas meer ziende mensen die blind zijn.

maandag 27 mei 2013

Hemelpoort

Ik droomde dat ik in een lange rij mensen voor de hemelpoort stond.
Er was van alles bij.
Er waren Jehova’s getuigen die riepen dat Jezus slechts een schepsel was en niet de Schepper aller dingen.
Ze lagen huilend op hun knieën voor Hem die ze eerst niet wilde kennen als de Heer.

Er waren mensen bij die geloofden in reïncarnatie maar nu bleek dat de boom blijft liggen als hij gevallen is, lelijk ik de piepzak zaten.

Er waren er die meenden dat de Here Jezus slechts een van de godenzonen is die onze aarde in de loop der geschiedenis gekend heeft. Ze geloofden ook in het boedisme, het islamisme en andere ismens.

Er waren er die nergens in geloofden enkel in de gedachte om zo goed mogelijk te leven. “Ik was toch goed voor mijn kinderen,”was hun levensmotto.

Er waren er die geloofden wel in de Here Jezus maar hadden eigenlijk nooit verder iets met Zijn genade gedaan dan er zondag aan zondag naar te luisteren in de samenkomst en daar spraken ze nu met elkander over.

Een lange oneindige hoeveelheid mensen die op aarde geleefd hadden.
Ze moesten allemaal door een heel klein poortje waardoor je je zelf nauwelijks naar binnen kon krijgen om de hemel binnen te gaan.
De meeste bleven steken omdat er van alles op hun rug zat. Bij de een reed Boeddha lachend mee. Bij de ander confucius of er zat er een heel wachttorengenootschap op de schouders en bij weer een ander een heel pak zangbundels op hele noten of een bijbel in een zekere vertaling, die ze krampachtig vasthielden.
Ze bleven verbitterd buiten de muur van de hemel staan.
Niemand kon erin. Ik hoorde woorden als:"ik ben toch zwaar, Ik ben toch altijd netjes naar de kerk gegaan, ik ben toch goed voor mijn medemens geweest, ik heb toch geprofeteerd, ik heb toch voor de Heer gewerkt, ik heb wonderen gedaan in Zijn naam, ik ben toch een verbondskindje, ik, ik ik, ik, ik....

Er liepen ook kinderen tussen. Ze kwamen lachend aan en scharrelden tussen de rijen. Ze waren precies klein genoeg van formaat om door die kleine opening te glippen de hemel binnen.

Ik schrok wakker en besefte dat al onze godsdienstigheid, al onze goede werken, al onze religie, zonder dat wij een waar kind van God zijn geworden volslagen vuilnis is.
Ook al ga je heel je leven naar de kerk en bid je de sterren van de hemel, al ga je langs de deur met een evangelie, al zet je elke vrijdag de vuilnisbakken buiten voor je oude buurvrouw, het helpt je niet om de hemel binnen te komen.
De bijbeltekst dat wij moeten worden als kinderen, kreeg voor mij die nacht veel zeggingskracht.

zondag 26 mei 2013

Dat gij elkander lief hebt

Zomaar wat woorden van de Here Jezus, daar ging de preek over deze morgen. Lekker scherp onderwerp waar wij allen steken laten vallen, ikzelf niet in de laatste plaats.
Eigenlijk is dit de kern van ons geloof. Zonder elkaar lief te hebben zijn wij op zijn best:
Een vrome club.
Een groep religieuze mensen.
Een onsamenhangend kerkje spelende hoeveelheid. verdwaalden.
Een stel gewoonte kerkers, zonder enig gewicht in de schaal van God te plaatsen.
Die liefde is in haar minste vorm te uiten door gewoon vriendelijk voor elkander te zijn!
Hoe komt het dan dat zelfs een heel gewoon:”Goedemorgen of gezegende dienst,” ons zo moeizaam uit de strot rolt?
Hoe komt het dan dat als wij naast die ander aanschuiven in de kerkbank dat onze ogen niet gaan glimmen als we elkaar ontmoeten?
Hoe komt het dat wij de gasten vaak zo weinig gastvrij de warme hand schudden en een welkom heten in ons midden?
Zijn wij eigenlijk met al onze zogenaamde vroomheid niet onszelf ongelofelijk aan het bedotten als wij dit zelfs niet op weten te brengen? Als wij zelfs bij het binnenkomen en het verlaten van de samenkomst elkander niet hartelijk een goede week kunnen toewensen al was het enkel maar door een kleine knipoog, hoe kunnen wij dan verwachten dat God ons het grotere laat zien?
Laat dan uw vriendelijkheid aan elkander bekend zijn?

zaterdag 25 mei 2013

Zie je wel (deel 2)

De thuiszorg zegt:”zo nou neem ik eerst eens een lekker bakkie en ploft naast mij op de bank met haar 100 kilo. “Je krijgt snel je gouden oorbellen,” mompelt pa terwijl
de thuiszorg glimlacht. Ik denk: niets zeggen.
In mijn binnenste welt iets op dat niet te stuiten is en ik zeg de thuiszorg dat de reden dat ze mij nog nimmer gezien heeft moet worden gevonden in het lastige karakter van pa. “Ach die lieverd, ik begrijp best dat hij een beetje lastig kan zijn hoor, ik zou wel eens willen zien hoe jij was als je al zo lang niet meer naar buiten kon en enkel voor het raam zitten.
Pa glimlacht voldaan en voelt zich gesterkt.
Ik zeg haar dat de complexiteit van de relatie tussen pa en zijn kinderen wat ingewikkelder ligt dan dat zij kan inschatten.
“Ach die scheet, tis gewoon een goeierd die pa van je,” roept ze tussen twee slokken koffie door.
Pa werpt de opstastoel weer eens op tafel want die schoften van kinderen willen daar niet voor zorgen.
Ik zucht diep en vertel het verhaal dat er een beschikbaar was maar pa wilde hem niet omdat er een stoffen bekleding op zat. “Ik wil een leren,” brult pa.
 “Ja logisch hoor dat je pa een leren wilt, die kan hij lekker met een sopje afnemen, hé lieverd?”
Ik krijg de vreemde aandrang de dame met de tondeuse te lijf te gaan, maar houd mij in, sta op en vertel dat hij die ook kon krijgen maar ook die wilde hij toen niet.
Voordat ik ontplof trek ik mijn jas aan en laat die lieverd van een pa achter met de gouden oorbel loze dame van de thuiszorg. Pa roept achter mij aan:”zie je wel dat ik gelijk heb, daar gaat hij, het ligt niet aan mij.”
Ik besef wederom hoe zwart hij alles en iedereen maakt achter je rug om. Opnieuw neem ik mij voor te stoppen met dit zinloze opofferen.